Als je broer je huiswerk heeft opgegeten en meer brussenvoordelen

Het was toch laatst ‘brussenweek’? Zoiets is me duidelijk geworden via Facebook. Het platform waar alleen half bejaarde boomers en huisvrouwen zitten. Althans dat vinden de pubers thuis. De brusjes die vast niet zo genoemd willen worden.

Stel ze zitten om aandacht verlegen? Dan is het best wel handig je gehandicapte broer of zus als smoes te gebruiken bij de rector of vervelende verzuimdocent. ‘Mijn broer heeft mijn huiswerk opgegeten.’ Die smoes heeft mijn dochter ooit gebruikt op de basisschool. Het klopte zelfs een beetje maar dan waren het belangrijke papieren van de belastingdienst, van mij.

Verder wordt er nooit verteld dat ze een grote kleine broer thuis heeft. Vindt ze niet boeiend, vertelde ze laatst.

Brussenvoordelen of niet?

Ik ga natuurlijk van alles bedenken. Dat ze later bij een psycholoog gaat huilen om het gebrek aan aandacht. Maar ook altijd maar die vermoeide moeder die ‘s avonds uitgeblust op de bank ligt. Niets is minder waar nu ze op TikTok duizenden fans heeft. Juist door die broer heeft ze een moeder die met haar gaat shoppen. Haar op dure vakanties laat gaan met vriendinnen. Haar vrijheden geeft in het thuiskomen in het weekend. Al TikTokkend neemt ze die mee, zingend en dansend.

Zolang ze mij maar niet uit mijn broodnodige slaap houdt.

Druk in het poppenhuis

Af en toe probeer ik te peilen hoe het gaat. ‘Goed’,” zegt ze dan met een verveeld gezicht. Ze zit intussen druk te ‘snappen’ met een vriend of vriendin over van alles en nog wat.

Soms zegt ze dat haar vriendinnen het zo leuk vinden in ons poppenhuis. Zelf hebben ze enorme huizen maar zien hun drukke ouders veel minder. Twee vriendinnen volgen mij zelfs op Insta. Ze schijnen het ook leuk te vinden als ik een post terug like.

Dus laat ik het maar inzinken dat het allemaal wel meevalt met dat brusjes verhaal hier in huis.
Straks, als ze volwassen is en merkt dat ze alles zelf moet oplossen, krijg ik toch wel de schuld.

brussenvoordelen

Brussen als werkwoord, bestaat dat eigenlijk wel?

Ik Brus, jij brust, wij brussen, ik ben gebrust… Vier rode kringeltes verschijnen bij het typen van deze werkwoordsvervoeging.

De spellingscontrole op mijn computer geeft aan dat brussen geen werkwoord is. Om verdere schrijffouten te voorkomen laat ik de spellingscontrole toch maar aan staan en schrijf ik vol enthousiasme verder als brusje (een broertje of zusjes van een broer of zus die intensieve zorg nodig heeft)

Geraakt

Onlangs werd ik, als brusje van mijn zusje, uitgenodigd door de zorgorganisatie van mijn zusje om samen met mede brusjes de documentaire Op zoek naar mijn zusje te kijken. Een dag later liep ik nog steeds met de boodschap van de documentaire rond. Het raakte iets in me. Ik voelde me een beetje gebrust. Een soort van onbedoelde erkenning voor wat iedere brus eigenlijk onbewust wel weet: het maatschappelijk goed bewaarde geheim dat er meer komt kijken bij het leven van een brus dan menigeen in eerste instantie zou kunnen vermoeden.

Ingesleten acceptatie

Het is niet dat ik me onbewust was van de keuzes die ik maak in mijn leven met betrekking tot het zorgen voor haar. Meer een voor mezelf onbewust ingesleten acceptatie dat mijn leven daarin verschilt ten opzichte van een niet-brus. Wellicht voortkomende uit de inprenting dat het niet nodig  zou zijn anderen lastig te vallen met de uitdagingen die het brus zijn met zich meebrengt. Daarbij realiseer ik me niet dat ik daarmee ook de mooie momenten niet deel.

Hoe zou ik dat als brus kunnen veranderen? Want zeker is het dat ik als brus trots ben op de zorg die ik samen met ons mam en vele anderen neerzet. Ik als brus kan er natuurlijk ook actief voor zorgen dat iedereen stinkend jaloers wordt op deze bijzondere broer zus relatie …

Bewust

En daarom gebruik ik brussen sinds kort ook als werkwoord. Om als brus niet alleen het lijdend voorwerp te zijn als ik zeg ‘ik ben het brusje van…’. Maar om actief te kunnen aangeven waar ik (on)bewust mee bezig ben. Door brussen te gebruiken als werkwoord, geef ik aan dat brus-zijn energie en arbeid vergt en dat ik daarmee  resultaat boek en doelen bereik. Van het zelfstandig naar de groenteboer  fietsen, via het inschattend kloklezen, tot aan de levensvreugde die ze uitstraalt. Brussen dus. Ik brus, jij brust, wij brussen. En nadat je je bewust bent geworden dat je brust – na het zien van een  documentaire bijvoorbeeld – ik ben gebrust.

Genieten!

En het werkt, een werkwoord gebruik je gewoon net even wat vaker in een zin: ‘Ik kan zaterdag pas na acht uur afspreken, want ik ben daarvoor nog even brussen’. Behalve dat het mezelf een bewustere beleving geeft, draag ik het ook actiever uit naar anderen. Het opent subtiel dialogen: ‘wat zei je dat ging doen?’ – ‘Brussen’ – ‘wat is dat dan… ?’. Van vrienden tot aan zorgbegeleiders (en de spellingscontrole op mijn computer). Het maakt iets bij hen los, en dat laat mij nog net iets meer van het brussen genieten!

Brus ze!
Evert de Kock

brussen

Waarom Elise een radicaal besluit nam

Om 2 uur vannacht opende mijn vijfjarige dochter slaapdronken de verkeerde deur. De buitendeur. Ik vond haar huilend op de tuinbank voor ons huis. In de kou, in haar konijnennachtpon, als een oorlogsweesje.

Omdat wij ook naast de voordeur slapen, hoorde ik haar gelukkig meteen. Ik nam haar tussen ons in en liet haar niet meer los. Maar wat als ze was meegenomen door iemand? Wat als ze in de sloot was beland? Wat als ik haar niet gehoord had?

Sinds we het rommelhok ombouwden tot meisjeskamer, (‘Ik slaap in de berging!’ riep Loes trots op school) dringt mijn moeder aan op een extra voordeurslot. Waarom had ik dat niet meteen gedaan? Waarom was ik niet net zo’n bezorgde, beschermende moeder?

De verdere nacht lag ik te wat-alsen en te waarommen

Een beklemmend gevoel overviel me. Precies dat gevoel heb ik altijd bij Ties. Ik voel me 24 uur per dag schuldig.
Om alles.
Omdat ik me drie keer uit de wacht heb laten gooien bij de helpdesk van zijn (al maanden) kapotte spraakcomputer.
Omdat ik hem te lang voor de televisie zet. Te kort in bad doe. Teveel push. Of te weinig uitdaag.
Omdat hij ijsvoeten heeft of zweethanden. Roos. Luizen. Griep.
Alles wat hij in al z’n spastische onhandigheid niet zelf kan aangeven en wat ík moet signaleren.

Radicaal besluit

Wat als hij later in zo’n stinkend tehuis terechtkomt?
Wat als niemand meer in hem gelooft en hij niets meer leert?
Wat als hij jong doodgaat? Of eenzaam oud wordt?

‘Mijn handicap heb ik pas geaccepteerd na het overlijden van mijn moeder’, las ik in een interview met een spastische man. ‘Hoe lief en trots ze ook op me was, ze had het liever anders gezien voor me.’ En: ‘Ik had last van de angst en het schuldgevoel van mijn ouders,’ reageerde iemand op een van mijn blogs.

Dat wil ik niet. Ik wil niet dat Ties de dupe wordt van mijn obsessie met zijn geluk. Dat hij pas vrijuit kan leven als ik dood ben. Trouwens, ik wil zelf van die beklemming af.
Daarom neem ik een besluit. Al heeft hij roos, luizen, griep én een kapotte spraakcomputer: vanaf nu vind ik Ties niet meer zielig. Het is een radicaal besluit en ik ga me eraan houden. Betrap ik mezelf op medelijden of doemgedachten? Dan gaat er een euro in een pot. Voor de oorlogsweesjes.

radicaal besluit

Trots op de brus, voor wie hij was, is en gaat worden

Onze jongens zitten middenin de puberteit. Als mensen vragen hoe het met ons gaat zeg ik altijd voorzichtig ‘het gaat goed’. De dagelijkse dwarse puberstreken geven ons de nodige kopzorgen.
Toch voel ik diep in mijn hart dat het de goede kant met ze op gaat. En vandaag was er zo’n moment waarop dat gevoel bevestigd werd door de jongste.

Onze jongste heeft het meest geworsteld met de beperkingen die zijn grote zus op ons gezinsleven legde. Met de altijd aanwezige zorgen om haar, worstelde hij ook enorm met zichzelf. Hij was (is) niet makkelijk voor zichzelf en dus ook niet voor zijn omgeving

Zelfvertrouwen

Op de basisschool werd hij gepest. Pas in groep 7 en 8 werd dat gezien en erkend door de leerkracht. Zijn zelfvertrouwen was inmiddels vernietigd.

Op de tweede dag van het voorgezet onderwijs overleed zijn grote zus. Een halfjaar van heftige rouw volgde. Gelukkig werd hij hierin gezien en gevolgd door de leerkrachten. Helaas kon hij maar 2 jaar op deze nieuwe vorm van onderwijs blijven.

Gezien en gehoord

Dit schooljaar begon hij op een nieuwe school, na de eerste toetsweek stond hij op zitten blijven. Intensieve gesprekken thuis over huiswerk maken en plannen daarvan volgden. De gesprekken gingen gepaard met heftige discussies en ruzies. Het bevorderde de sfeer thuis niet.
Maar na de tweede toetsweek werd hij een bespreek geval. De mentor laste wat extra gesprekken met hem in en de laatste toetsen laten een stijgende lijn zien. Wij zien hem langzaam groeien in zelfvertrouwen.

Hoe trots kan je zijn…

Vanochtend was er een lokale hardloop wedstrijd. Hij besloot gisteravond dat hij de 3.3 km wilde gaan doen.
Natuurlijk gingen Marco en ik mee om hem aan te moedigen. Na de start liep hij fier voorop. Wij vreesden meteen dat hij dit zou moeten bezuren en betwijfelde of hij de finish ging halen.
Mijn hart zwol van trots toen hij, duidelijk helemaal kapot, als derde finishte.

De wijze woorden die zijn coach op (zijn eerste) voortgezet onderwijs sprak kwamen bij mij boven; hij heeft door al de negatieve ervaringen al jong leren slikken en zal daar later de vruchten van plukken.
Ik zie nu wat hij bedoelde met deze uitspraak. Waar onze middelste regelmatig worstelt met de groepsdruk van zijn vrienden, volgt de jongste zijn eigen weg. Hij komt waar hij wil komen op zijn eigen manier.

Met meer vertrouwen durf ik nu te zeggen ‘het gaat goed met ons’.

trots

Dit jaar gaan wij niet met onze zoon op vakantie

Langzaam zakt mijn zoon in het water. Niets engs voor een 16-jarige puber, ware het niet dat Ties zwaar spastisch in een rolstoel zit. Een andere jongen naast hem lijkt te kunnen staan. Kan hij helpen? Nee, hij roept dat zijn bril beslaat. Ik zie nu ook dat hij het syndroom van Down heeft. Er zit niets anders op dan er zelf in te springen maar opeens blijkt dat ik drie gewatteerde lange winterjassen over elkaar heen draag. Terwijl ik tergend langzaam door het water waad, zie ik Ties’ hoofd langzaam onder water zakken. Dan schrik ik wakker.

Waar komt dat nu weer vandaan? O, ik weet het al. Ik heb het gevoel dat ik Ties aan z’n lot overlaat en dat ik een slechte moeder ben. Want vandaag hebben we onze eerste zomervakantie geboekt, zonder hem.

Op vakantie met gehandicapt kind

Onze vakanties, met nog twee jongere kinderen van 12 en 9, zijn altijd een hele onderneming. Een lange rit voor Ties, gezeul met spullen. Onderweg op de koude vloer van een invalidetoilet z’n luier verschonen (of in het gras op de parkeerplek met kans op geschokte pottenkijkers). En  op de plaats van bestemming, volledig aangepast voor hem, heeft hij niet de lol die zijn broer en zus wel hebben.

Het water van het zwembad is te koud, op het strand ligt hij maar te liggen, en hij mist het vertier van thuis (24 Kitchen, Eurosport, zijn favoriete begeleiders, en school!). Zelf komen we door de 24-uurs zorg nauwelijks bij. Steeds meer rijst de vraag: wie doen we hier eigenlijk een plezier mee?

Dus dit jaar gaat Ties één week met een organisatie naar een Waddeneiland. Zijn vriendinnetje gaat ook mee en kan haar lol niet op: ze liggen samen op één kamer. Kan het nog romantischer? Oké, allebei in een hoog-laag-bed en met de babyfoon aan voor de nachthulp. Maar toch!

Ondertussen vliegen wij naar een plek met zee, strand en rotsen. Waar we niet meer hoeven opsplitsen, maar gewoon met z’n vieren het water in kunnen springen. Het wordt een luiervakantie waarin we géén luiers hoeven te verwisselen, niemand hoeft te worden getild of gevoerd, en we kunnen door- én uitslapen. Ik verheug me erop en heb er gek genoeg totaal geen problemen mee. Overdag dan hè.

vakantie

Ze zagen hun gehandicapte broer als een soort aardappelzak

Ik weet niet waarom maar de laatste tijd schiet ik altijd vol als mijn kinderen iets liefs doen voor hun oudere gehandicapte broer. Ontzettende onzin, want waarom zouden ze lief moeten zijn alleen maar omdat hij in een rolstoel zit en niets zelf kan? Waarom mogen ze hem niet net zo de tent uitvechten als elkaar? Waarschijnlijk omdat moeders nu eenmaal van lieve momenten houden.

Een jaar of zes geleden maakte ik me nog zorgen. Brusjes in andere gezinnen waren zo lief voor hun gehandicapte broer of zus. Terwijl mijn kinderen Ties als een soort aardappelzak behandelden. Ze schoven hem opzij als hij in de weg stond, zappten ongevraagd de TV naar hún zender. Of deden ‘m uit zodat Ties naar een zwart scherm zat te kijken terwijl zij al lang en breed met hun vriendjes buiten speelden. Maar ik wilde hen nooit dwingen. Ik paste ervoor om later te horen dat ze zoveel moesten doen voor de gehandicapte in huis.

Het sloeg om toen de kinderen ouder werden. Bijna vanaf de ene op de andere dag. Wat het zetje gaf om echt oog te hebben voor de behoeftes van hun grote gehandicapte broer, was de eerste vakantie op een ‘aangepaste camping’. Iets dat we tot dan toe vermeden hadden. Alsof bij het zien van al die andere brusjes, het kwartje viel. Sindsdien betrekken ze Ties veel meer in hun spel, of kruipen ze ’s avonds nog bij hem in het hoog-laag-bed voor een knuffel of praatje. Ze begrijpen ‘Ties-taal’ vaak eerder dan wij.

Maar het kan ook zijn dat het andersom is. Ties laat steeds duidelijker van zich horen. Hij commandeert zijn broer en zus vanuit zijn kamer aan de lopende band. Zo zappt hij graag tussen koken en sport, maar kan dat niet zelf. Regelmatig klinkt er ‘ijk! Ookuh’ (Rijk! Koken!) of ‘Oejaah! Ohk!’ (Loes! Sport!). Zuchtend staan ze op, maar ze doen het wel. De woorden ‘Ik ook’ die Ties goed heeft leren zeggen, zorgen dat hij niets hoeft te missen. En dat zijn hoge jongensstem steeds zwaarder en mannelijker wordt, werkt niet in zijn nadeel.

Van welke kant het ook komt, ik ben er blij mee. Gisteren hoorde ik gegiechel achter me. Het kwam van Ties, bedolven onder zijn broer en zus die zich wiebelend op zijn rolstoel hadden gevleid. ‘Mama, snel, maak een foto!’ riep mijn selfie-junkie-dochter. Ik pakte braaf mijn telefoon, klikte, bekeek het plaatje en moest mijn neus alweer snuiten.

gehandicapte broer

Normale puber wat een heftige shit, zelfs met gebruiksaanwijzing

Steeds vaker zeg ik dat het hebben van een normale puber momenteel pittiger is dan een zorgintensieve Beer met zijn bekende bijsluiter. Terwijl ik dat zeg voel ik me schuldig naar het zusje maar voel ik me gesterkt in verhalen van andere ouders met hun eigen puberende kinderen.

Het schept een band en geeft mij kracht als ik die verhalen van deze ouders lees. Ook al hebben zij meestal geen Beer of doen samen in plaats van alleen zoals ik. ‘Pubers zijn heftige shit’.

Toen Beer in de puberteit zat vertoonde hij gedrag wat hij als jong kind ook had. Hij tekende ineens weer op muren, knipte een grote pluk haar af. Ook smeerde hij zich onder met verf en zijn haar met van die kinetische klei. En lachen dat hij deed. Spuug liet hij in straaltjes net niet van zijn kin afvallen. Mijn grenzen waren toen al best wat uitgerekt. Maar ze braken nooit. Gelukkig dat de puberteit van zijn zusje 6 jaar later kwam. Ik had dus even wat veerkracht terug om deze klappen op te kunnen vangen.

Normale puber

Inmiddels ben ik zo thuis in zorgland dat ik nu kan toegeven dat je ook te snel kan ingrijpen bij normaal pubergedrag.

Zoals somber zijn.
Ik denk dan gelijk aan depressies of autisme. ‘Ze krijgt natuurlijk te weinig aandacht’, denk ik dan.

Of het stelen van een blikje fris.
Hoe vaak hoor je niet dat pubers jatten omdat anderen dat ook doen. Bij mijn dochter werd er politie bijgehaald die haar, zonder mij, een uur lang hebben ondervraagt. Daar gaf ze antwoord op vragen over thuis. Dat ze opgroeit met een gehandicapte broer. Dat ik een alleenstaande moeder ben. Huilend werd ze thuisgebracht. En een agente zei dat ze ‘een standaard melding’ ging maken bij Veilig Thuis. Alsof ik mij dochter zou verwaarlozen, tikken zou geven en haar alles zou laten doen in de verzorging van Beer.

Ik bedankte de agenten maar kookte intern van woede. Ik kon dat niet kwijt bij mijn dochter en mijn omgeving zei zoiets van: we kunnen het wel begrijpen. Brusjes hebben het ook zo zwaar. En meer van dat soort opmerkingen.

Toen ik 5 dagen later werd gebeld door Veilig Thuis was ik net Beer aan het wegbrengen naar het logeerhuis. De vriendelijke mevrouw beaamde dat het zwaar voor mij was. Maar dat ik prima inzag hoe ik mijn aandacht aan beiden kinderen kon geven door onder andere dat logeerhuis voor Beer.

Verwachtingen

Dit schooljaar blijft het ‘brusje’ zitten. Zelf zie ik daar niet echt het probleem van in. Ze wordt dan 16 in, opnieuw, de 4e. Het geeft juist wat meer rust om iets langer over school te doen. En ze kan moeilijke toekomstkeuzes wat voor zich uitschuiven. Toch wil school haar pushen in keuzes maken, of naar het MBO, of toch 4 Havo over doen.

Ik vertel tijdens het ‘ontwikkelgesprek’ dat ik de keuze aan mijn dochter laat, maar dat ik vanuit ervaring weet dat motivatie niet vanzelf komt. Dat je ook gewoon elke dag moet komen opdagen en vanzelf gaat leren welk pad je wilt gaan belopen. Ondertussen houd ik de klok in de gaten want ik moet voorkomen dat Beer met de taxi uit zijn dagbesteding voor een dichte deur zal staan.

Ik besluit, opnieuw, dat het veel is. Èn een eeuwige peuter, èn een puberdochter, èn de buitenwereld die steeds naar het grote stigma handelt zonder in te zien dat het ook zo ontzettend mooi kan zijn om op te groeien met een gehandicapte broer. Dat mijn dochter vanuit deze leerschool óók een mooi leven kan krijgen. Omdat ze leert dat het niet altijd even makkelijk is. Dat ze vanuit haar eigen tenen moet vechten voor geluk.

En ik moet blijven inzien dat ik die weg vrijlaat voor haar om haar eigen fouten te kunnen maken. Zonder die voor haar voeten vrij te blijven vegen van steentjes en Beren.

normale puber

En dan ineens is kleine broer grote broer

Dit is onze jongste, Jax. M’n baby noem ik hem altijd. Want nou ja, dat is hij. M’n laatste baby, ik hou hem zo lang mogelijk vast.

Als ik ‘s morgens roep dat we naar de auto gaan springt hij op en pakt de hand van zijn grote broer. Hij begeleidt (lees: sleurt) hem mee door de deur naar buiten en duwt hem de auto in. Hij juicht het hardst als Hárris al dan niet expres “jaaaa” zegt en roept dan “hoor je dat mama?? Hárris zei jaaaa!!” Hij moppert op hem zoals een broertje doet.

Als je me zou vragen hoe het is voor hem een brus te zijn dan zou ik antwoorden dat hij niets anders kent dan dit. Hij is simpelweg zijn broer.
Zijn grote broer die niet kan praten. Die niet kan plassen op de wc terwijl hij dat wel kan. Die niet speelt met hem zoals hij het misschien zou willen.
Hij vroeg er nooit naar, dit is ons normaal.

Binnenkort wordt m’n baby 4 jaar. Hij mag al snel naar de basisschool. En nu ineens is ons normaal toch anders.
“Gaat Hárris ook naar de basisschool?” …. Nee Hárris kan niet praten dus hij gaat naar een speciale school…“
Mag ik straks ook naar de klas van Hárris? Ik wil graag naar deze groep”
… Nee, jij mag naar de basisschool, Hárris niet.
Ineens moet ik ons normaal verklaren. Ineens is er een verschil tussen de ene en de andere school. Want wat ís die basisschool dan?

Mijn baby is zijn broer voorbij. Hij is de grote broer van zijn grote broer. En zijn broer is nog steeds mijn baby.
Onze cirkel is misschien anders, maar hij is wel perfect rond

kleine broer grote broer

Voor de vierde keer die dag, rijdt Merel naar het ziekenhuis

Nog geen drie maanden na ons vorige bezoek, brengen mijn zusje en ik opnieuw een lange, uitputtende avond door op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis in Geleen. Opnieuw heeft ze een pijnlijke, opgeblazen buik en opnieuw wordt er bloed geprikt, een CT-scan gemaakt en een endoscopie gedaan en opnieuw wordt ze opgenomen. Maar dit keer duurt de opname meerdere dagen omdat ze nu wel gaan ze opereren, wordt besloten. De chirurg zal een deel van de dikke darm gaan verwijderen om zo nieuwe marathonsessies als deze op de spoedeisende hulp te voorkomen. Dinsdag aan het einde van de middag zal de operatie plaatsvinden.

Ik wil graag mee tot ze onder narcose is’, zeg ik. ‘En ik wil er ook zijn als ze wakker wordt’. Dat begrijpen ze wel en mag gelukkig. En dus verzet ik al mijn werkafspraken voor dinsdag na drie uur ’s middags naar woensdag en donderdag.

Te druk?

Dinsdagochtend ga ik voor het werk nog even snel naar het bezoekuur. Tijdens mijn werk duw ik de gedachte aan de operatie die komen gaat met moeite naar de achtergrond. Steeds weer gaat het door mijn hoofd. Of het zal gaan lukken zonder stoma. Of ze me niet zullen vergeten te bellen. Of mijn zus het eng zal vinden. Om half drie gaat mijn telefoon. ‘De operatie van uw zus gaat vandaag niet door, omdat het te druk is, maar morgenochtend is ze de eerste’, deelt de afdeling chirurgie me mee. Even weet ik niet wat te zeggen. De hele planning buitelt door mijn hoofd. ‘Hoe laat morgen?’, vraag ik uiteindelijk, maar daar kunnen ze me uiteraard geen antwoord geven, maar om acht uur beginnen ze met opereren, begrijp ik. Rond zeven uur kan de verpleegafdeling de chirurgie bellen voor meer informatie en wordt er contact met mij opgenomen.
In gedachte loop ik alles van de volgende dag na en begin weer met het afbellen en verzetten van afspraken. Voor de tweede dag op rij veeg ik mijn werkagenda gedeeltelijk leeg. Dit keer voor de ochtenduren en het begin van de middag. Daarna informeer ik iedereen die geïnformeerd moet worden. Voor ik in bed stap, zet ik mijn werker op half zeven en om zeven uur de volgende ochtend ben ik aangekleed en met de honden uit geweest en wacht op ‘het’ telefoontje. Dat niet komt. Om half acht bel ik zelf maar naar het ziekenhuis. Daar is nog niks bekend.

Bezoekuur

Ik besluit naar het ziekenhuis te rijden voor het ochtendbezoekuur. Onderweg belt de afdeling chirurgie. Dat Hester aan het einde van de dag geopereerd zal worden. Opnieuw val ik stil. Maar dit keer springen de tranen in mijn ogen. Moet ze nog langer wachten. En moet ik weer alles omgooien. Ik heb ook nog een leven, wil ik eigenlijk zeggen maar het lukt me niet. Ik mompel onverstaanbaar iets dat op ‘oké’ lijkt en daarna een vage groet en hang op. En bel daarna maar weer een rondje om de middagafspraken naar voren te schuiven.
In het ziekenhuis is de dag net begonnen. De parkeergarage en de hal stromen vol. Mensen melden zich op de poli voor afspraken. Ik stap de lift naar de afdeling. Ook vandaag moet Hester nuchter blijven. Dat is geen probleem, want ze eet slecht sinds ze in het ziekenhuis is. Alleen tijdens mijn bezoek wil ze wel iets eten.
Ze wil uit bed en dus help ik haar met aankleden en tandenpoetsen. Ze vertelt me. zoals bij ieder bezoek sinds de opname, voor mijn gevoel wel honderd keer dat ze naar huis wil en dat het hier niet leuk is. Ik probeer haar te troosten en zeg dat ze vandaag geopereerd wordt, maar ik weet niet of ik dat zelf nog geloof. Een verpleegkundige komt me helpen met de verzorging en voelt zich er duidelijk rot onder dat de operatie weer is uitgesteld. Ze kan er niks aan doen en dus zeg ik dat maar. Ik maak nog een puzzeltje met Hester en vertrek dan naar mijn werk.

Ziekenhuis

Ik ben net een half uur bij mijn cliënt als het ziekenhuis belt. Hester gaat naar de afdeling chirurgie. Ze wordt nog niet geopereerd. Daarover is nog altijd niks bekend. Ik besluit onderweg naar huis even op de nieuwe afdeling te gaan kijken hoe het met Hester gaat en of de verpleging er een beetje uitkomt. Hester slaapt als ik binnenkom op de nieuwe kamer. Het uitzicht is hier beter, zie ik. Het operatiehemd heeft ze al aan. Ik laat haar slapen en zoek de verpleegkundige op en vertel nogmaals dat ik erbij wil zijn als ze naar de OK gaat en waarom. Ik beantwoord zijn vragen en vertrek dan naar huis om verder te wachten op ‘het’ telefoontje. Als afleiding vouw ik de was, veeg de tuin en poets de toiletten. Mijn telefoon blijft piepen en rinkelen maar geen enkele keer is het ziekenhuis. Wel veel mensen die vragen hoe de operatie is gegaan.
Om vijf uur verlies ik de hoop dat ze vandaag nog geopereerd zal worden. Om half zes vertrek ik naar het avondbezoekkuur om te zorgen dat Hester in ieder geval iets eet.
De grote hal is nu veel leger. Achter een enkele balie zit nog een dame te typen en te telefoneren. Op Hesters kamertje staan de tassen nog ingepakt op de bank. De IPad is leeg en het scherm zwart. Hester kijkt glazig voor zich uit en reageert nauwelijks op mijn binnenkomst. Ik zucht. Op de vorige afdeling hadden ze het net een beetje onder de knie, wisten ze wat ze haar aan konden bieden en hoe ze haar aan moesten spreken. Ik begin de tas uit te pakken en leg de prikblokjes, tijdschriften en puzzels op het kastje naast het bed. Ik klap het tafeltje uit en zeg duidelijk Hesters naam. Als ze opkijkt, vraag waar ze zin in heeft en wijs naar het kastje. Ze wijst naar het prikblokje.

Operatie?

Ik zoek de verpleegkundige op. ‘De operatie zal wel niet meer doorgaan vandaag’, zeg ik en wil al iets te eten voor Hester vragen. ‘Hij is nog niet afgebeld, dus ik verwacht wel dat ze geopereerd zal worden vanavond’, zegt ze tot mijn verbazing. ‘Soms zijn er nog operaties om tien uur’. Verbaasd kijk ik haar aan.
Ik neem haar mee naar Hesters kamer en laat zien dat Hester aan het prikken is en wat ze haar verder nog aan kunnen bieden. Daarna pak ik een kop koffie en ga bij Hester zitten. De verpleegkundige besluit te gaan bellen om te vragen of er al meer duidelijkheid is over de tijd. Even later loopt ze de kamer in en zegt de woorden waar we al de hele dag op hopen. Maar die we evengoed vrezen. ‘We mogen naar de OK’.
Een half uur later sta ik in een raar blauw pak naast Hester en houd haar hand vast en zie hoe de anesthesist een spuit op het infuus zet en hoe haar ogen rustig dichtvallen. Weer een half uur later lig ik thuis op de bank en voel hoe ook mijn ogen dicht vallen. Voor het eerst vandaag weet ik zeker dat ik het komende uur niet gebeld zal worden. Voor mijn gevoel slaap ik net vijf minuten als mijn telefoon overgaat en de chirurg me meldt dat de operatie helemaal goed is gegaan. Dat er geen stoma geplaatst hoefde te worden. ‘Ik kom eraan’, roep ik.

Vierde keer

Voor de vierde keer deze dag rij ik de parkeergarage van het ziekenhuis in. Er staan hooguit twintig auto’s en de loge van de parkeerwachters is donker. De grote hal is leeg, de balies verlaten en mijn voetstappen galmen. De verpleegkundige van de recovery haalt me op en vertelt me dat Hester goed wakker wordt en waarschijnlijk zo alweer naar de afdeling mag. Ze is de laatste van vandaag. ‘Ze heeft nog een buisje in haar neus.’ ‘Dat is niet erg’, zeg ik. ‘Dat dacht ik al, Dat zei ik al tegen mijn collega’, zegt ze. ‘Die zus, die is wel wat gewend.’
Ik lach. De operatie is gelukt En deze zus is inderdaad wel wat gewend.
ziekenhuis

Herkenbaar? Daniël heeft gewoon altijd geluk

We spelen Yahtzee. Simeon wil eigenlijk niet meedoen, maar laat zich overhalen. Julian -die het weekend thuis is- doet wel mee en stelt voor dat ‘diegene die tweede wordt wint, want Daniël doet deze keer echt voor spek en bonen mee.’ Simeon moet grinniken en gaat aan tafel zitten: ‘Goed plan!’ Totdat het lachen ons alledrie opnieuw vergaat, omdat Daniël ook deze spelronde én Yahtzee gooit, én grote straat én met gemak de bonus binnensleept. 

Afgelopen vrijdag nodigde de Jumbo, waar Daniël stage loopt, hem uit voor een avondje voetbal. Hij was welkom in de skybox bij de thuiswedstrijd van onze lokale voetbalclub en kreeg twee kaartjes. Tot zijn grote spijt kon Harro niet. Hij was op terugreis van een internationale zakenreis -want reizen is weer helemaal in tegenwoordig. Gelukkig riep Daniël z’n pgb-er meteen: ‘Mag ik mee?’ Zodat ik niet zelf naar het stadion hoefde.
Ze hebben het geweldig gehad, Daniël kwam stuiterend van enthousiasme thuis. Er was volop eten, drinken en gezelligheid. Iedereen in de skybox deed een voorspelling wat de uitslag zou worden, met een echte wedstrijdbal als inzet voor de winnaar.
En verrassing: die bal ligt nu hier in de keuken. Want natuurlijk voorspelde Daniël als enige de juiste uitslag (3-1).

Geluk

‘Typisch dat Daan dat goed heeft’, schreef Julian in de gezinsapp, toen ik daar een foto van de uitreiking van de bal deelde.
Inderdaad typisch. Hoe is het toch mogelijk dat hij altijd geluk heeft? En dan niet alleen met Yahtzee. Als we pesten heeft hij altijd jokers (en tweeën) en als we rummicubben kan hij altijd weer stenen aanleggen. Bij een loterij heeft hij het winnende nummer. En als hij een voetbaluitslag moet voorspellen, zegt hij als enige gewoon 3-1, zonder enige kennis van zaken. Want gezien de status van onze lokale voetbalclub, is winnen met 3-1 geen voor de hand liggende uitslag. Totdat Daan ‘m dus voorspelt. 

‘Het is compensatie,’ weet Simeon. ‘Geluk in plaats van een hoog IQ.’
Maar eigenlijk is dat helemaal niet zo’n slechte deal, want het leven lacht Daniël elke dag weer tegemoet. 

geluk